ZORG EN ZEGEN.

Van 's morgens tot den avond,
slovend,
slavend,
verlegen hier, en daar verlaân,
heeft moederken nooit gedaan.

En laten allen rusten
lasten,
lusten,
bij 't wiegsken houdt ze nog de wacht,
en moederken heeft geen nacht.

Doch komt de zon maar even,
boven
beven;
er kraait een kind, er klinkt een lach:
in moederkens hert is 't dag.



156 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p.
170 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
223 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.