ROOD PIOENEKE.

Rood pioeneke,
lief kapoeneke,
ei, daar ligt ge losgespeld,
vro te wroetelen,
hoog te voetelen,
klaar van leute en klein geweld.

Zwemmend puiteke,
kletsekluiteke,
met uw knietjes wijd verscheên,
kom ik kriebelen,
schielijk wiebelen,
schielijk schobben ze overeen.

En ge wikkelt u,
wringt en wrikkelt u,
't rozig lijfje in bloemig bloed,
en ge kraait er bij,
lieflawaait er bij,
dat geen haantjen het zo doet.

Rood pioeneke,
lief kapoeneke,
wist ge wat ik zottelend zeg, -
't rijpt tot verzekens,
zoete kerzekens,
die 'k voor u van kante leg.



138 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p.
148 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
200 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.
48 Het beste uit de gedichten van De Clercq, Zeist 1932, 196 p.
20 René De Clercq. Daar is maar één land.... Hasselt 1964, 76 p.
54 René De Clercq. Liederen, leeft! Sint-Niklaas 1977, 202 p.