MORGENLUCHT.

Het morgenfloers is, wit van grauw,
   Gescheurd en opgeschoven.
Goudbronnen borrelen door het blauw.
   De zonne bolt heur boven!

Heur gouden ziele schijverzingt
   In wonderwild gewemel;
En de aarde ontschietend, draait ze en dringt
   Al hooger op den hemel.

Het wordt ál licht, al licht en laai,
   De rozige richels roosten.
De zonne bolt, en elke draai
   Verdraait het vlammend oosten.



9 Natuur, St.-Martens-Latem (De Praetere) z.j. (1903), 128 p.
4 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p.
4 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
4 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.