KLEIN KNAAPJE, MET MOEDER.

Klein knaapje, met moeder voor 't eerst in stad,
Wat drukt ge op dit venster uw neusje plat,
En watertandt uit begeerlijkheid
Met uw oogen groot op die heerlijkheid
Van barstende druiven en abrikoos,
Zwartblauw als violen, lichtgeel als de roos.
Ga heen toch! Ervaring toont u alras
Nog lokkender dingen... achter een glas.
Verboden vrucht: het ooft, de wijn,
't Gevogelt, het wild, de pels, 't satijn!
Verboden de gast en dischgenoot,
De wol op het bed en de boter op 't brood!
Verboden, verboden, de maagd die ge mint,
Een huis, een haard, een vrouw, een kind;
De wijsheid, de hoop... o wie dát niet heeft!
Helaas, en dat ge maar éénmaal leeft!



41 Toortsen, Amsterdam (S.L.Van Looy) 1909, 92p.