KAN ER ÉÉN ZOO KEREN.

Kan er één zoo keeren,
Mensch zijn zoo ontmenscht,
Dat hij zoude weren
Wat hij heeft gewenscht?
Hadt ge uw liefje lief,
Heb uw vrouwtje lief.

Komen donkre dagen
Vóór uw deur en huis,
Noem geen plichten plagen,
Noch uw kroost uw kruis.
Hebt ge uw vrouwtje lief,
Heb uw kinders lief.

God bestiert de staten!
Hef uw hangend hoofd.
Hij zal nooit verlaten,
Die in Hem gelooft.
Hebt ge uw Vader lief,
U heeft Vader lief.



157 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p.
171 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
224 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.