HEMELVAART.

Ik groei een wilden groei, ik word een wonder,
Meer dan een mensch, almachtig en alvrij!
Ik ben een god met U, een duivel zonder,
En wil als god, als duivel, heerschappij!

Met u storm ik door bliksem en door donder,
En beide zijn ons licht en melodij!
De wereld kraakt en keert het bovenst onder;
Laat kraken, keeren al! Wij zijn voorbij!

Snel schieten in een duizelig gewemel
De starren zingend door de laaie lucht;
Wij vliegen sneller dan die vlammenvlucht.

Ruk u van mij niet los! Wij gaan ten hemel!
Daar is mijn rijk, daar sticht ik mijnen troon
En smeed uit duizend starren u een kroon!



54 Ideaal. Een sonnettenkrans, Gent (A. Siffer) 1900, 60 p.
69 Uit zonnige jeugd, Amsterdam z.j. (1916), 75 p.
190 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.