DE ANGSTIGE BRUID.

Uit haar bed, uit haar stulp in een helderen nacht;
De velden zijn wit en haar bruidegom wacht.
Ze gaat en ze hijgt, en zoo stil is het oord
Dat zij 't koortsig geklop van haar harte hoort.

Ze hijgt en ze treedt in het naakte bosch:
De zoom van haar kleed ruischt over het mos,
En zwarte schaûwen gaan één voor één,
Als spoken haar over de witte leên.

Wie komt daar achter op 't dorre rijs?
Wie zingt daar zoo hol die holle wijs?
Zij schroomt en schrijdt zoo snel zij maar kan;
Naast haar stapt ijlings een zwarte man.

-"Waarhenen zoo laat met uw lied en uw luit?
En kent gij geen vroolijker maatgeluid?"
-"Ik ga naar uw bruiloft, en vedel thans
Mijn schoonsten en liefsten bruiloftsdans!"

Hoog boven de bruine takken, zit
De droomende maan zoo ziekelijk wit.
De maagd gaat sneller, maar 't akelig lied
En de man die het zingt verlaten haar niet.

-"Uw stem is zoo zwaar en uw kleed is zoo zwart,
En het wordt mij al banger en banger om 't hart."
-"Mijn kleed is niet wit, en mijn stem is niet zacht,
En toch word ik op uw bruiloft verwacht."

Een bladje ritselt de boomen af,
En 't bosch heeft een aardreuk als die van het graf.
En angstiger vlucht zij met klimmenden spoed;
Maar de vedelaar volgt haar, voet op voet.

-"O zwarte liereman, keer weerom!
Ik ga naar het feest van mijn bruidegom!"
-"Ik volg u, lief bruidje, en ik laat u niet los.
Uw bruidegom delft een graf in het bosch!"

De rijsjes kraken waar ze schrijdt
Als beenderen waar een spade in snijdt.
Haar hand is zoo loom, haar voet is zoo zwaar
En de zwarte man is nog dichter bij haar.

Ginds woont haar bruigom: "Mijn Herman, kom uit!
De liereman grijpt mij, hij schendt uwe bruid!"
Zij rilt en huivert, klopt en stoot
En valt op den drempel van 't huisje dood.



106 Echo's, Gent (A. Siffer) 1900, 131 p.