ZONNESPIEGEL.

Hoe kunt ge, lieve, 't edel hoofd nog beuren
Naar lage luchten die de borst verengen?
Uw oog vermeien aan dat wolkensleuren
Daar licht en schauw zich ordeloos vermengen?

Hoe laat ge u niet aan 't laaggewone ontscheuren
En onder wereldwijden hemel brengen,
Waar vloeien klare, vlammen-klare kleuren
Om lijnen die oneindelijk verlengen?

Wees grooter, lieve, en stel uw eigen waarde
Veel hooger dan het klaterend gewiegel
Van de ijdle schemerglansen der gewoonheid.

Wend af uw blikken van de stoffige aarde
En keer u naar den gouden zonnespiegel,
Uw schoonheid spieglend aan die groote schoonheid!



34 Ideaal. Een sonnettenkrans, Gent (A. Siffer) 1900, 60 p.
62 Uit zonnige jeugd, Amsterdam z.j. (1916), 75 p.
181 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.