ZIJN HIER DE BOOMEN NIET ALS GINDER

Zijn hier de boomen niet als ginder?
roert er een doffer groen, een ander bruin?
zingt hier de vogel droever lied?
Om zware bloemen zweeft een moede vlinder;
en ik, in iedere gestalt,
zoek éen geluk en vind het niet.

Mijn hart is in den tuin
nabij den vijver met den dubbeltoren,
en luistert naar het nageruisch van ons geneucht.
Ach, zooveel gaat verloren
van schoonen zang die immer verder schalt
Een schuchter vogelkijn is vreugd.

Mijn uitgelezene, bij de blauwe watering,
zal ik, tot ander tijd, u zelden weer ontmoeten;
doch zoet valt mij het donker der herinnering,
gelijk, vóor uwe voeten,
uit zuiver zon de purpere schaduw valt.



102 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.