SIMSON.

De sterkste die er was en wezen zal,
Staat bij des tempels zuilen, stom van leed;
Hem vliegt in 't aanzicht, 't wijd opwaaiend kleed,
Der dwazen, juichende op dit tragisch bal.

Maar zie! Te midden van het feestgeschal,
Richt zich de reus op, tot de wraak gereed;
Omgrijpt verwoed de pijlers, sterk en breed,
En sleept zijn vijand mede in zijnen val.

Ik haat de wereld die mijn leed belacht,
En als ik duldensmoede in toorn geraak,
Komt Simsons pogen mij in 't wild gedacht.

Doch, eer mijn oog dat reuzenwerk doorziet,
Vlucht plotseling het denkbeeld van de wraak:
De Jood was sterk en blind; ik ben het niet.



75 Echo's, Gent (A. Siffer) 1900, 131 p.