LANG KON IK NERGENS WIJLEN

Lang kon ik nergens wijlen, of ik lachte en weende er.
De winter had wat zon, de zomer sloeg met buien.
Die weinig dragen kan leert kruien, kruien, kruien!
De wereld is toch altijd anders, altijd eender.



83 De Noodhoorn. Tweede uitgave, Tielt en Amsterdam 1927, 98 p.
93 De Noodhoorn. Vierde uitgave, Amsterdam 1932, 160 p.
18 Overgebleven gedichten, Amsterdam 1937, 31 p.
158 De Noodhoorns uitgegeven in 1940, 1943 en 1975, 186 p.