HEMELSBLAUW.

Mij lokt en wenkt een heimnisvolle macht
Uit de ijle diepten die de lucht doorblauwen,
Die 's morgens bleeken en des avonds grauwen,
En donk'ren met den donkerenden nacht.

Mij lokt en wenkt die eenvoud en die pracht,
Dat weeldrig glansverhoogen en verflauwen,
Dat naar verblijden en dat zoet benauwen,
Dat wonderwoord, waar ik vergeefs op wacht.

Dat alles, alles ééne, 't wonderbare,
Dat in de diepte ook van uw oogen licht,
Alsof hun blauw uit 't blauw des hemels ware -

Dat alles ééne, 't ongeweten ware,
Vol eeuwig duister en vol eeuwig licht,
Vervult mijn ziel gelijk een godsgedicht.



28 Ideaal. Een sonnettenkrans, Gent (A. Siffer) 1900, 60 p.
127 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p.
138 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
178 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.