ELK ZIET DE WERELD.

Elk ziet de wereld van uit zijn hoek,
Een eeuwigen zegen, een eeuwigen vloek;
Een baaierd vol tegenstrijdigheid,
Vol grimmigen haat en nijdigheid.
Gedachten schikken zich, schaar op schaar.
Hun daden schokken, verplettren elkaar.
Een vijand kweekt ge uit uw vroegsten vriend:
De mensch moordt den mensch en de goden zien 't.
Wie eerlijk wijst op de wenschelijkheid
Van duldende liefde en menschelijkheid,
Wordt droomer, dweper, dwaze genoemd,
Geschuwd als melaatsch en tot dolen gedoemd.
Wat zeg ik? Te midden spottend gespuis
Verbloedt de Beste aan het schandelijk kruis.
Dat hebben Jood en Heiden gedaan.
De Christen zal Jood en Heiden slaan.



57 Toortsen, Amsterdam (S.L.Van Looy) 1909, 92p.
93 René De Clercq. Liederen, leeft! Sint-Niklaas 1977, 202 p.